Het Elfenrijk
Geoffrey Hodson
Uitgeverszaak "Gnosis" W. Sijmons & Co, Amsterdam 1927
De ontvangst, welke aan het boek "Elfen, hoe zij Werken en Spelen" ten deel viel,
moedigt mij aan, enkele aanteekeningen van mijn verdere helderziende studies aangaande het Elfenrijk uit
te geven. Ik hoop dat dit tweede boek den lezer moge helpen, een beter begrip te verkrijgen van het devarijk
dan het eerste kon doen, aangezien toen ik dat schreef, zoowel het onderwerp als de methode van onderzoek geheel
nieuw voor mij waren. Bij het maken van deze latere studies heb ik mij eerder tot doel gesteld om in aanraking
te komen met het bewustzijn van de engelen en elfen dan om hun vormen te beschrijven en te catalogiseeren.
Tot degenen voor wie het denkbeeld van helderziendheid als een middel van onderzoek, nieuw is, zou ik willen
zeggen dat de Theosofie leert dat dit zesde zintuig in iederen mensch sluimert, en éénmaal gebruikt
zal worden als een natuurlijk middel tot kennisname; en tevens dat het mogelijk is, door oefening van zichzelf,
dit zintuig uit den sluimerenden toestand op te wekken tot dien van actieve uitdrukking en het te gebruiken
als een middel van onderzoek.
De oefenmethoden welke de Theosofie onderricht, hebben niets gemeen met die van mediumschap en trance; zij zijn
gericht op het bewuste gebruik van het vermogen, nadat het ontwikkeld is door middel van de uitbreiding van
het bewustzijn, welke door meditatie wordt verkregen, en op het gevoelig maken der voertuigen van het bewustzijn,
opdat zij de resultaten dier uitbreiding zullen kunnen uitdrukken.
Door mij studies ben ik de deva´s gaan beschouwen als potentieele medewerkers met den mensch in de vervulling
van Gods plan, en ik verwacht dat er een tijd zal komen waarin iedere wereldsche of godsdienstige instelling,
en ieder huisgezin een centrum zal vormen, waar samenwerking tusschen de twee rijken heerscht, en dat dientengevolge
het ideaal van broederschap zich zal uitbreiden en deva´s en natuurgeesten zal omvatten in een waarlijk
universeele Broederschap van engelen en menschen.
(Bovenstaande tekst komt van het voorwoord van het boek)